VSAN toont aan: plan Dekker voor rechtsbijstand deugt niet
Datum publicatie: 18-1-2019 13:18:01
positiepaper VSAN voor debat in Tweede Kamer
Dit is een weergave van de tekst. Een volledige versie met noten en bronvermelding leest u hier.
Ten behoeve van het AO op 23 januari 2019
- If it ain't broke don't fix it -
VERBETEREN IN PLAATS VAN VOLLEDIG OMGOOIEN
Het betere alternatief voor het VVD-plan Dekker:
Er is geen budgettaire of praktische noodzaak voor de onzekere en enorme reorganisatie die de minister voorstelt. De plannen leiden tot een situatie die de minister nu juist niet wil: een duur stelsel. In plaats daarvan zou de minister er goed aan doen om pasklare adviezen uit te voeren die hem zijn aangereikt in de rapporten Barkhuysen, Wolfsen en Van der Meer. Behoud het goede en maak met de sector afspraken over verbeteringen van het bestaande stelsel. De VSAN en de NOvA hebben realistische plannen klaarliggen die door de beroepsgroep werkbaar geacht worden. De VSAN pleit voor een efficiënt systeem met preferred suppliers, betere samenwerking tussen eerste- en tweedelijns hulpverleners en het in kaart brengen van de maatschappelijke opbrengst van rechtsbijstand. Iedere euro efficiënte rechtshulp, levert elders op de rijksbegroting besparingen op. Het enige wat de minister zou moeten doen: hou het huidige stelsel overeind en maak werk van het achterstallig onderhoud, door de commissie-Van der Meer begroot op 127 miljoen. Voor financiering van de benodigde 127 miljoen per jaar heeft de VSAN in het verleden al suggesties gedaan.
Voordelen: sneller resultaat, draagvlak, geen onzekere avonturen, weer nieuwe instroom van sociaal advocaten, behoud van een zorgvuldige en kwalitatief hoogwaardige rechtsbescherming, betere beheersing van kosten.
Nadelen: geen
Wat er niet deugt aan het VVD-plan Dekker
De minister zegt dat de kosten stijgen, maar niets is minder waar. De kosten van de rechtsbijstand dalen, sinds 2011 (389 miljoen) met 17% in 2017 (318 miljoen). De minister meet de kostenontwikkeling vanaf 2001, maar vergeet inflatiecorrectie, bevolkingsgroei en de beslissing van een aantal kabinetten geleden om meer mensen toegang te geven tot het stelsel. De kostenontwikkeling is zeer voorspelbaar en controleerbaar gebleken. De vrees voor kostenexplosies is ongegrond.
De minister gaat uit van de verkeerde veronderstelling dat advocaten duur zijn, altijd uit zijn op het verscherpen van het conflict en omdat het goed zou zijn voor hun portemonnee. Dat beeld klopt niet. Advocaten adviseren, mediaten en gaan pas dan procederen als dat daadwerkelijk een oplossing dichterbij brengt. In de bijlage zijn voorbeelden opgenomen waaruit blijkt hoe een advocaat opereert in het huidige stelsel.
De VVD plannen richten zich op slechts een klein deel van de markt, een deel van de civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken. De voorziene besparing van de plannen is dan ook beperkt.
Het VVD-plan Dekker wordt voor velen duurder, niet het minst voor de rechtzoekende, maar ook voor de overheid zelf. Het totaalpakket, zoals voorgesteld door de minister, inclusief versterking van de eerstelijn, zal in de praktijk duurder uitvallen dan de totale kosten van het huidige stelsel. Het is een illusie om de kosten binnen de 400 miljoen te houden zoals de minister voorstelt. Sterker nog, door dit als harde bovengrens te hanteren, zoals de minister nu doet, zullen er grote problemen ontstaan. In de toelichting wordt dit uitgelegd.
Na jaren van onderzoek door de commissies Wolfsen (2015), Barkhuysen (2015) en Van der Meer (2017), alle met zinnige adviezen over verbeteringen, gaat VVD minister Dekker iets nieuws bedenken en daarmee opnieuw jarenlang experimenteren. Als het al ooit tot invoering van een nieuw stelsel komt, dan is dat ver na de zittingsperiode van dit kabinet. Zoveel tijd is er niet. Steeds meer rechtsbijstandverleners stoppen noodgedwongen met hun praktijk omdat de overheid blijft bezuinigen en weigert adviezen uit te voeren van onafhankelijke experts.
Het VVD-plan Dekker laat niets heel van een stelsel waarvan het fundament deugt, maar op onderdelen aanpassing behoeft.
Het VVD-plan Dekker schaadt de toegang tot het recht voor de onderkant van de samenleving, waar het vaak de overheid zelf is die mensen ten onrechte in de problemen brengt. In 60% van de zaken is de overheid wederpartij. Mensen met een inkomen onder de 27.000 euro per jaar hebben, als het aan het kabinet ligt, in vervolg geen vrije keuze meer om een advocaat in te schakelen.
Waarom iets repareren dat niet gebroken is? Het lijkt een langgekoesterde wens van de VVD om de sector aan te pakken. Ondertussen lekt het dak al jaren (, maar gaat Dekker de fundamenten loswrikken en nieuwe heipalen slaan.
Hoe moet het wel?
De aanbevelingen van de VSAN zijn simpel:
1. Repareer eerst het dak, verbouw daarna het huis waar nodig. Gooi niet het hele fundament weg. Voorkom dat de sociale advocatuur verdwijnt door de vergoeding in overeenstemming te brengen met de gewerkte uren, zoals de commissie-Van der Meer aanbeveelt en stel toevoegingszaken vrij van BTW.
2. Verhoog kwaliteit en efficiency van het bestaande stelsel door de introductie van een preferred supplierstelsel met ervaren specialisten.
3. Maak samenwerking mogelijk tussen eerste en tweede lijn rechtshulpverlening en tussen rechtsbijstandverleners en bestuursorganen om onnodige procedures te voorkomen.
4. Geef minder uit aan bureaucratie, introduceer geen dure poortwachter, maar maak gebruik van bestaande rechtsbijstandverleners die onderworpen zijn aan strenge kwaliteitsnormen en tuchtrechtelijk toezicht.
Bijlagen:
- Toelichting
- Praktijkvoorbeelden
TOELICHTING
Premisse: de kosten van rechtsbijstand stijgen sinds 2001 (kabinetsbrief)
Contra-argument: De minister kijkt meer dan 15 jaar terug. Het is nogal wiedes dat je dan een kostenstijging ziet. Op vrijwel alle terreinen zie je dat kosten stijgen als je maar ver genoeg terugkijkt. De bevolking is gegroeid, er is inflatie, de euro is ingevoerd in 2002. Ter vergelijking: sinds 2000 zijn de zorgkosten verdubbeld; de voedselprijzen met 32 % gestegen, de kosten van levensonderhoud met 45,2 % gestegen en is de bevolking gegroeid van 15 miljoen inwoners naar 17 miljoen.
Daarnaast is er een kostenstijging geweest door het grote aantal wijzigingen in wet- en regelgeving van de afgelopen jaren. Zo heeft de invoering van de Vivalt (meer eigen vermogen en geen bijtelling overwaarde woning) geleid tot een forse vergroting van het bereik van de Wrb in 2006: meer mensen kwamen onder de fiscale grens om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Zowel de Raad voor rechtsbijstand als de commissie-Barkhuysen concludeert dat de invoering van Vivalt verantwoordelijk is voor stijging van de rechtsbijstandskosten met 16% in vergelijking met uitgangsjaar 2004.
De commissie-Van der Meer noemt in haar rapport het voorbeeld van de wijziging van de Wet Uniformering Loonbegrip per januari 2013. Dit was volgens de commissie ‘één van de belangrijkste redenen dat het aandeel van de Nederlandse bevolking dat aanspraak kon maken op gefinancierde rechtsbijstand steeg van 36% in 2014 naar 38% in 2015 (een relatieve stijging van 8%)’ .
Wat ook voor rekening van de overheid komt – en wat deels gelukkig door Dekker ook wordt erkend – is dat de grote hoeveelheid nieuwe wetgeving de afgelopen jaren heeft gezorgd voor meer appellabele overheidsbesluiten. Zeker als de wetgeving of de uitvoering ervan niet deugt is daarvan een effect merkbaar in het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand. Goede voorbeelden zijn de WMO- procedures over huishoudelijke hulp en de introductie van de Wet Werk en Bijstand die verstrekkende gevolgen had voor burgers met een laag inkomen.
Een belangrijke nuancering op de cijfers die de minister hanteert is dat hij het heeft over totale kosten van het stelsel, inclusief de uitvoeringskosten. Die totale kosten zijn in 2017 401 miljoen. Wat de minister er niet bij zegt is dat het deel dat daadwerkelijk besteed wordt aan toevoegingen al jaren daalt: van 389 miljoen in 2011, naar 345 miljoen in 2016 en naar 318 miljoen in 2017 . Er wordt derhalve al € 70 miljoen minder uitgekeerd dan in 2011, een relatieve afname van 17%.
Volgens de VSAN moet je, als je de kostenontwikkelingen bekijkt, het aantal verleende toevoegingen afzetten tegen de totale groep mensen die voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt. Een tweede relevant cijfer is het bedrag dat per hoofd van de bevolking uitgegeven wordt aan gefinancierde rechtsbijstand. Met andere woorden stijgen de relatieve kosten van de rechtsbijstand? Cijfers laten zien dat dit niet het geval is. Sterker nog, uitgedrukt in kosten per hoofd van de bevolking dalen de kosten van rechtsbijstand juist. Loopt het systeem uit de klauwen, zoals de minister suggereert? De cijfers bewijzen het tegendeel.
Een ander relevant gegeven is de gemiddelde uitgave per vaststelling gecorrigeerd voor inflatie. Ook hier is een daling te zien van € 1.010,-- in 2011 naar € 882,-- in 2018 .
Wat is de noodzaak van een systeemverandering die als doel heeft het terugdringen van kosten, terwijl je in het huidige systeem aan alle kanten minder aan het uitgeven bent?
Premisse: advocaten procederen teveel (kabinetsbrief)
Contra-argument: advocaten schikken zoveel mogelijk zaken, hetgeen blijkt uit de cijfers over respectievelijk advies- en proceduretoevoegingen.
In de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017, staat op p. 80 vermeld:
“4.4.1 Adviestoevoeging of proceduretoevoeging Reguliere vastgestelde toevoegingen kunnen worden onderverdeeld in adviestoevoegingen en proceduretoevoegingen. Een adviestoevoeging is een toevoeging die is bedoeld voor juridisch advies voor zaken die niet door de rechter beslecht zijn. Dit betreft een minderheid van de toevoegingen, namelijk 13% in 2017. Toevoegingen die dienden voor procesvertegenwoordiging in een rechtszaak worden proceduretoevoegingen genoemd. Van de vastgestelde toevoegingen betreft 84% een proceduretoevoeging. Van 3% is niet vast te stellen tot welke groep ze behoren.”
Dit is echter inclusief strafrecht (29% van alle toevoegingen in 2017) en asiel (8% van alle toevoegingen in 2017) en BOPZ (7% van alle toevoegingen) en waarbinnen géén adviestoevoegingen bestaan.
Een uitsplitsing binnen civiel en bestuursrecht is alleen te vinden in het rapport van Barkhuysen dat ziet op het jaar 2014:
“Een deel van de toevoegingen mondt niet uit in een procedure maar in een (goedkopere) adviesvaststelling. In het bestuursrecht is het adviespercentage 5% (daling; was 11% in 2004). Personen- en familierecht 23% (stijging; was 18% in 2004) en overig civiel 30% (stijging; was 25% in 2004).”
Bestuursrecht (vreemdelingen, asiel, sociale zekerheid etc.) kent veel proceduretoevoegingen vanwege de aard van het rechtsgebied (besluit-karakter van beslissingen, met een termijn voor het indienen van bezwaar, waarbij heeft te gelden dat bij het verstrijken van de termijn het besluit in rechte komt vast te staan en je hiertegen als burger niets meer kunt ondernemen). De overheid bepaalt in deze zaken derhalve de wijze van afdoening.
Blijft over civiel: 26,5% van de zaken is een advies-zaak in 2014. Inclusief de 2% lichte adviestoevoegingen (die apart geteld worden) kom je dus ook hier uit op een significant aantal zaken waarin niet geprocedeerd wordt.
Premisse: veel van de plannen kunnen we regelen via experimenten (kabinetsbrief)
Contra-argument: dat impliceert dat de TK grotendeels gepasseerd wordt, dat er geëxperimenteerd wordt met de toegang tot het recht voor grote groepen mensen, zonder dat de minister daarvan de gevolgen op korte en lange termijn voorziet: verslechterde kwaliteit van rechtsbijstand, leegloop de sociale advocatuur en de kosten op lange termijn.
Op het tijdpad dat Dekker voorstelt wordt nergens ingegaan op de middelen waarmee Dekker de plannen wil uitvoeren. Tussen neus en lippen door noemt hij het wetsvoorstel experimentenwet dat in jan 2019 naar de TK gaat. Als het voorstel erdoor komt volgt een Amvb met beoogde aanpassing van de Wrb, in het voorjaar 2020. Als dit doorgang vindt kan de overheid naar hartenlust experimenteren met de rechten van rechtzoekenden, zonder dit nog aan de TK voor te leggen!
Volgens de VSAN strooit de minister de Tweede Kamer zand in de ogen door te doen alsof de plannen na overleg met de kamer en het veld aangepast kunnen worden, maar kan hij intussen gewoon de experimentenwet doorvoeren, waarna de kamer en de belanghebbenden in de sector het nakijken hebben.
Dit geldt overigens ook voor de plannen op familierechtgebied inzake ‘Scheiden zonder Schade’. Naar believen kan de minister wet- en regelgeving (bijvoorbeeld bepalingen op het gebied van burgerlijke rechtsvordering) tijdelijk uitschakelen, waardoor de verzoekschriftprocedure bij echtscheiding aangepast kan worden en de verplichte advocaatstelling in het familierecht eveneens voor enige tijd buiten toepassing verklaard kan worden. Maar wat is ‘voor enige tijd’? Hoeveel is er dan al niet kapot na een experiment, met mogelijke verlenging van de termijn? De VSAN voorziet de doodsteek voor advocaten met een familierechtpraktijk die thans in het stelsel werkzaam zijn.
Premisse: de focus moet liggen op problematische echtscheidingen, burenproblemen, dreigend ontslag en hoog oplopende schulden (kabinetsbrief)
Contra-argument: dat is maar een zeer beperkt deel van de markt. Problemen met hoog oplopende schulden komen in beginsel niet bij gesubsidieerde rechtsbijstandverleners terecht (met uitzondering van verzoeken tot schuldsanering, etc.), lang niet alle echtscheidingen zijn problematisch en het aantal zaken over dreigend ontslag is zeer gering. De grootste kosten zitten bij het strafrecht en dan m.n. de EXU-zaken. Dat is waar ook de commissie-Van der Meer op focust. Juist voor het deel waar bijsturing van beleid of alternatieve financiering veel effect zou hebben, laat de minister het zitten.
Enkele voorbeelden:
Schulden
Dekker wordt nooit helder over wat nu precies de schuldzaken zijn die de advocaten zouden doen. Daar wordt namelijk geen toevoeging voor afgegeven; behalve bij verzoek tot schuldsanering, de daaraan voorafgaande bevriesprocedure bij de kantonrechter (moratorium) en bij huurschulden. Dat zijn maar kleine aantallen. Het aantal schuldsaneringzaken waarvoor wél een toevoeging is afgegeven was in 2017: 3.264 . Afgezet tegen het totaal aantal afgegeven reguliere toevoegingen in 2017 van 389.794 is dat dus minder dan 1% van het totaal .
Vechtscheidingen
Mensen gaan niet zomaar naar de rechter. Een deel van de echtscheidingen laat zich nu éénmaal niet door mediation of alternatieve geschillenbeslechting oplossen. De vechtscheiding is maatschappelijk ongewenst, maar het gebeurt. Het gebeurt overigens steeds minder in het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand. De laatste jaren daalt het aantal echtscheidingsgerelateerde zaken aanzienlijk: van 92.946 in 2012 naar 60.368 afgegeven toevoegingen in 2017 . Op rechtspraak.nl valt te lezen dat circa 20% van de echtscheidingen ‘problematisch is’. Dat betekent echter nog niet dat het een vechtscheiding is. Volgens cijfers van het CBS waren er in 2017 32.768 huwelijksontbindingen door echtscheiding . Het aantal problematische echtscheidingen zou, uitgaande van eerdergenoemd percentage van 32.768 x 20% = 6.554 zijn. Slechts een deel van die echtscheidingszaken komt voor rekening van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Zoals eerder aangegeven bereikt de Wrb momenteel 38 % van de Nederlandse bevolking. Dat zou dus grofweg om 2.490 problematische scheidingen gaan waarbij gesubsidieerde rechtsbijstand gemoeid is als dat percentage van 38% zo wordt omgeslagen. Dat komt neer op 4% van het totaal aantal afgegeven 60.368 toevoegingen die echtscheidingsgerelateerd zijn.
Verder blijkt dat het percentage actieve advocaten dat echtscheidingsgerelateerde zaken doet in het stelsel vanaf 2009 is afgenomen van 62% naar 44% in 2017 . Een afname van circa één derde.
Dreigend ontslag
Dit is een zeer kleine categorie op het totaalaantal toevoegzaken. Ter illustratie: het totaalaandeel arbeidsrechtelijke geschillen, dus niet alleen dreigend ontslag, bedroeg in 2017 3% van alle toevoegingen .
Conclusie: de minister richt zich in zijn plannen ten onrechte op ‘klein bier’. Hij zou er goed aan doen zich te richten op de categorie: conflicten met overheidsinstanties. Dat is ca. 60% van alle toevoegzaken. In absolute aantallen komt dat neer op respectievelijk 100.655 toevoegingen voor bestuursrecht en 119.324 voor strafrecht in 2017.
Premisse: het plan-Dekker is goedkoper dan het huidige stelsel (kabinetsbrief)
Contra-argumenten:
De premisse klopt niet. Het nieuwe stelsel zal volgens de VSAN duurder uitpakken dan het huidige stelsel.
De belangrijkste reden daarvoor is dat in de plannen van de minister vermenging optreedt van het sociale en het juridische domein. Deze domeinen zijn nu (qua bekostiging) gescheiden. Advocaten houden zich bezig met juridische aspecten van problemen en verwijzen cliënten door naar sociale instanties voor behandeling van gerelateerde of onderliggende, niet juridische problematiek. Toevoegingen worden om die reden slechts verstrekt als er sprake is van een juridisch geschil en als er voldoende (financieel) belang mee is gemoeid. De minister wil het sociale en juridische domein allemaal op één hoop gooien in rechtshulppakketten. Hulpverlening die nu niet door onder verantwoordelijkheid valt van het ministerie van J&V, wordt in de plannen van de minister nu wel onder de eigen paraplu gebracht. Er zal meer vraag naar hulp komen. Het stelsel wordt daardoor omvangrijker, ingewikkelder en duurder.
Een andere reden is dat de uitvoeringskosten van het plan-Dekker enorm zullen stijgen in vergelijking met het huidige stelsel door invoering van een poortwachter, extra controle vooraf van potentiële aanbieders van rechtshulppakketten en de versterking van de eerste lijn. Ook wordt het stelsel inefficiënter doordat er in de plannen van de minister wordt aangegeven dat met de invulling van rechtshulppakketten wordt geëxperimenteerd. Niet alle experimenten zullen slagen, niet alle rechtshulpverleners zullen voldoen en niet zelden zullen er meerdere hulpverleners na elkaar ingezet worden als blijkt dat de door de poortwachter primair aangewezen route niet werkt. Het nieuwe stelsel wordt daarmee volgens de VSAN een onverantwoord systeem van trial en error, ten koste van de rechtzoekende.
Daarnaast vreest de VSAN voor de kwaliteit van rechtsbijstandsverlening in het stelsel dat het kabinet voor ogen staat. De minister wil het stelsel opengooien voor allerlei andere aanbieders van hulpverlening. Of deze hulpverleners de vereiste kwaliteit en effectiviteit bezitten, is zeer onzeker. Advocaten zijn onderworpen aan streng toezicht en tuchtrecht. Dat geldt voor de meeste andere hulpverleners niet. De kwaliteitsbewaking van de advocatuur drukt nauwelijks op de begroting van het ministerie, maar wordt door de NOvA uitgevoerd en grotendeels door advocaten zelf betaald. In de plannen van de minister gaat het ministerie zelf de kwaliteit van aanbieders van rechtshulppakketten controleren. Daartoe ontbreekt op dit moment iedere expertise bij de overheid. Het kost jaren tijd en bakken geld om die kwaliteitscontrole te organiseren.
Niet alleen klopt de premisse van de minister niet, er liggen ook verkeerde beleidskeuzes aan ten grondslag. De minister kijkt slechts naar de kosten van de begroting van J&V. Daarmee zijn de plannen zeer kortzichtig. Het is een voorbeeld van economisering van het sociale domein, er is geen oog voor behoefte in samenleving, de plannen zijn louter gedreven door begrotingspolitiek. Zo wordt er geen analyse gemaakt van het functioneren van het huidige stelsel (welke elementen moeten behouden blijven, wat zijn de effecten als we bestaande structuren weghalen, welk kwaliteitsniveau is nodig om effectieve rechtshulp te verlenen) en wordt er geen rekening gehouden met de baten van het huidige rechtsbijstandstelsel. De VSAN pleit er al jaren voor om eerst in kaart te brengen wat de effecten van investeringen in het huidige stelsel zijn. Schots onderzoek leverde op dat iedere investering in legal aid zich meer dan terugverdient : in woon-en huurrecht bijvoorbeeld leverde £ 1 aan rechtsbijstand de samenleving £ 11 aan besparingen op.
Premisse: probleemoplossing moet centraal staan, niet het recht op rechtsbijstand (kabinetsbrief)
Contra-argument:
De voorgestelde stelselherziening heeft voor burgers een zeer onrechtvaardig effect. De vrees is dat mensen van het kastje naar de muur gestuurd worden doordat er een verplichte gang naar alternatieve geschillenbeslechting doorlopen moet worden. Veel mensen worden aldus gedwongen tot hulp die ze niet willen, maar waar ze wel voor moeten betalen. De eigen bijdrage wordt immers uitgedrukt als percentage van de gemaakte kosten aan rechtsbijstand. Dit is voor mensen met een minimuminkomen simpelweg te duur. Dat klemt temeer nu de overheid zelf in 60% van de zaken wederpartij is. Belangenverstrengeling ligt op de loer als de overheid enerzijds besluiten neemt die voor burgers zeer ingrijpend zijn en anderzijds aan burgers beperkingen oplegt om vrije toegang tot het recht te krijgen. De rechtsbeschermingsfunctie van rechtshulp wordt hiermee ondergraven.
Er zijn veel mensen die de regels niet snappen en onvoldoende zelfredzaam zijn. De huidige harde opstelling van instanties maakt dat deze mensen onevenredig hard aangepakt worden en aan hun lot overgelaten. Een advocaat biedt soelaas, juist ook vroegtijdig in het proces, wellicht door de mogelijke dreiging van een procedure als er geen voortgang is. Het is zo verschrikkelijk zonde dat het nu eerst helemaal uit de hand moet lopen voordat een advocaat ingeschakeld mag worden. En welke kosten gaan daar niet mee gemoeid?
PRAKTIJKVOORBEELDEN
Casus mevr. A (terugvordering WW/ZW)
Mevrouw A. en haar echtgenoot weten met in totaal 3 schoonmaakbanen het hoofd net boven water te houden. Mevrouw heeft twee schoonmaakbanen. Zij valt wegens ziekte eerst uit voor de ene baan, verliest haar dienstverband bij de andere werkgever, hervat, valt uit, verliest haar werk, verkrijgt nieuw werk.
Het UWV verliest het overzicht. Op een kwade dag besluit het UWV om een deel van de verstrekte WW- en ZW-uitkeringen terug te vorderen. Het gaat om een bedrag van ongeveer 5.000 euro dat in de loop der jaren teveel zou zijn betaald.
Het echtpaar is in grote paniek; zij kunnen dit bedrag niet terugbetalen, ook niet in termijnen. Het lukt hen net om schuldenvrij te leven.
Namens hen teken ik bezwaar aan tegen de terugvorderingsbeslissing. Ik ontvang een heel dik dossier. Met daarin een berekening van pagina's lang. Alleen het doorgronden van het dossier en de berekening kost mij een hele dag. Naar blijkt heeft een UWV-medewerker hier een week aan gewerkt.
Het UWV is tot terugvorderen verplicht. De zaak lijkt kansloos. Na heel lang bellen met de UWV-jurist is het gelukt het UWV er van te overtuigen dat het echtpaar zich totaal niet bewust was van dat er teveel werd betaald en dat het unfair zou zijn om de fouten van het UWV nu bij het echtpaar neer te leggen. In eerste instantie wilde het UWV niet afzien van de vordering, pas na diverse telefoongesprekken is dit gelukt, waarbij kennis van wet- en regelgeving en rechtspraak van groot belang was.
De eigen bijdrage was al een probleem voor dit echtpaar (ruim 400 euro). Laat staan als zij op basis van mijn uurtarief hadden moeten betalen. Mediation was hier geen optie; alleen met bijstand van advocaat was het mogelijk om vordering van de baan te krijgen.
Casus: dhr. B (verlaging AOW, stopzetting AIO-aanvulling)
Dhr. B is nog gehuwd, maar leeft al een tijd apart van zijn echtgenote. Ze hebben wel kinderen en kleinkinderen. Als ouders en grootouders hebben ze nog wel contact met elkaar.
De SVB vindt daarom dat ze niet duurzaam gescheiden leven en verlaagt zijn AOW en stopt zijn AIO-aanvulling waardoor de klant naar de voedselbank moet. Mijnheer is 70+ en heeft een beroerte gehad.
Zijn dochter maakt bezwaar en voert op 21 september 2018 een telefonisch gesprek met de SVB over het ingestelde bezwaar. Dit leidt niet tot resultaat. De SVB blijft van mening dat B en diens echtgenote niet duurzaam gescheiden zijn. In het verslag van het telefoongesprek van 21 september, opgesteld door de beoordelaar van het SVB staat: “(…) Ik [beoordelaar] geef aan dat een volledige echtscheiding de zaken in de toekomst anders zou doen liggen. Als betrokkenen volledig zijn gescheiden, kunnen wij het onderling contact niet tegenwerpen en is sowieso recht op het alleenstaandenpensioen.”
De SVB-beoordelaar verwart het begrip ‘duurzaam gescheiden levend’ met ‘volledig gescheiden’. Ik maak daarna bezwaar waarna op 7 november een hoorzitting plaatsvindt en op 13 november in een besluit op bezwaar alles wordt teruggedraaid door de SVB.
Het gaat hier om de pertinente juridische onjuistheid die de SVB in het gesprek met de dochter vertelt omtrent de noodzaak van een echtscheiding. De SVB wil duidelijk zo veel mogelijk van de categorie ‘gehuwd maar gescheiden levend’ af. Die groep is immers fraudegevoelig en kost veel tijd en handhavingscapaciteit terwijl je een echtscheiding zo in de computer kunt zien. Dat scheelt een hoop werk.
Casus: mevr. C (verplicht procederen tegen ex op straffe van korting uitkering)
Gescheiden moeder met bijstandsuitkering en co-ouderschap regeling van 50-50 voor hun twee nog thuiswonende minderjarige kinderen die bij haar ingeschreven staan, ziet zich voor het volgende gesteld als haar ex-man een IOAW-uitkering aanvraagt in dezelfde gemeente. Zij hebben na jaren van vechten op dit moment een redelijk stabiele situatie als ouders weten te bewerkstelligen. De gemeente stelt verplicht het co-ouderschap als volgt in te vullen. Bij iedere ouder wordt een kind ingeschreven, en die ouder is volledig verantwoordelijk voor kost en inwoning van dat kind. De kinderen mogen niet meer bij de andere ouder slapen of eten. Het eerste huisbezoek bij de vader is al geweest om te controleren of de oudste zoon daar ook daadwerkelijk woont.
De man kondigt de vrouw aan de alimentatie te willen stoppen omdat hij het niet langer kan betalen. Zij meldt dit aan de gemeente. De gemeente verplicht haar op straffe van korting op haar uitkering alle rechtsmiddelen aan te wenden om het recht op alimentatie zoals vastgesteld ten tijde van de scheiding te behouden en hem aan te melden bij het LBIO om de alimentatiebetaling af te dwingen. Dit laat geen mogelijkheid voor het door hen beide gewenste minnelijk traject, en jaagt beide partijen op inmiddels niet malse kosten voor de eigen bijdrage in het familierecht.
Casus: dhr. en mevr. D (gezamenlijk echtscheidingsverzoek niet mogelijk)
Stel wil d.m.v. gezamenlijk verzoek uit elkaar. Zij zal bijstand moeten aanvragen. Ze komen het volgende overeen: een co-ouderschap, hij zal de huurwoning houden omdat hij die wel kan betalen. Zij loopt bij de gemeente echter aan tegen de verplichting om de kinderen aan haar te laten toewijzen en de huurwoning op te eisen. Zonder dat geen recht op urgentie voor een goedkopere huurwoning. Inmiddels is in dit soort gevallen in zwang gekomen om een tijdelijk convenant op te stellen voor de eerste periode dat met huis en de gemeente alles geregeld is en daarna pas tot een definitief convenant en ouderschapsplan over te gaan. De kosten en procedures zijn navenant.
Casus: dhr. E (ingetrokken bijstand op vermoeden samenwonen)
Dit betreft een alleenstaande man, wiens bijstandsuitkering al twee maal ingetrokken is vanwege een onduidelijke woonsituatie, en inmiddels anderhalf jaar zonder inkomen zit. Hij is in de tussentijds enigszins ondersteund door de lokale kerkgemeenschap, maar ziet zich inmiddels gesteld ziet voor fors oplopende schulden. De uitzetting uit de woning, vanwege een huurachterstand van een omvang van meer dan 6 maanden, is al aangekondigd. Hoger beroep tegen de intrekking moet nog dienen. Alle aanvragen voor een uitkering die meneer in het afgelopen jaar gedaan heeft, zijn niet in behandeling genomen of afgewezen, omdat meneer zijn woonsituatie toch niet voldoende duidelijk kan maken naar de gehanteerde Hollandse maatstaven en zijn recht op bijstand niet valt vast te stellen, omdat de giften van de kerk niet geadministreerd zijn. Het recht op bijstand is daarmee nooit meer vast te stellen, want over deze periode, dit gat waarin hij gevallen is door het intrekken van zijn uitkering, vallen zijn inkomsten niet meer tot op de cent te specificeren. Deze meneer belandt daarmee op straat. Bijzondere bijstand voor de rechtsbijstand ontvangt hij eveneens niet, omdat zijn recht op bijstand niet vast te stellen valt. Waar blijft dan de toegang tot de rechter?
De Centrale Raad besliste in zijn geval gelijktijdig op de voorlopige voorziening in de bodemprocedure: het intrekkingsbesluit werd vernietigd. Zijn woonsituatie was wel vast te stellen, de gemeente had beter moeten onderzoeken.
Casus: dhr. F (aansprakelijk gesteld door verhuurder voor schade)
Dit betreft een zwakbegaafde huurder van met psychische problemen. Na met goed gevolg een traject van begeleid wonen te hebben afgerond, wordt de woning in 2008 op de naam van huurder zelf geschreven. Begin van het jaar komt de buurvrouw met iemand van de woningcorporatie langs voor de klimop in de tuin en enkele weken later, komt dezelfde persoon om klimop te verwijderen waar deze tegen de muur omhoog groeit. Eind van het jaar wordt huurder schriftelijk gesommeerd een schade te vergoeden van 4000 EUR. Er is geen ingebrekestelling en er is niet eerder te kennen gegeven dat huurder nalatig was of iets te verwijten valt. Alleen de buurvrouw heeft geklaagd. Door inschakeling van een advocaat liep dit met een sisser af en was de vordering van de baan.
Casus: mevr. F (geen urgentie, geen schuldhulpverlening en geen schuldhulpverlening bij geen woning)
Dit betreft een pas gescheiden vrouw met twee minderjarige kinderen in de ziektewet na baan als kamermeisje bij hotel. Omdat beide ex-echtelieden de lasten voor het eigen huis niet konden opbrengen, wordt de woning uiteindelijk executoriaal verkocht door de bank. Restschuld tegen de 90.000 EUR. Moeder en kinderen vinden geen eigen woning en wonen iedere keer tijdelijk in een huis van een kennis. Moeder klopt aan bij schuldhulpverlening. Na lang talmen ontvangt ze 1,5 jaar later een weigering schuldhulpverlening omdat ze geen stabiele woonsituatie heeft. Inmiddels lopen de schulden op.
Ze gaat in bezwaar en het bezwaar wordt gehonoreerd: er volgt een beslissing dat schuldhulpverlening niet geweigerd mag worden om de enkele reden dat een aanvraag bij de Gemeentelijke kredietbank een stabiele woonsituatie vereist en mevrouw die niet heeft. Kortom, schuldhulpverlening moet weer aan de bak. Moeder volgt een budgetcursus en daarna hoort ze weer niets meer.
Een half jaar later volgt een loonbeslag bij verstek, bankbeslag is al gelegd en mevrouw klopt in wanhoop weer aan bij advocaat. Op naar schuldhulpverlening en maatschappelijk werk. In de tussentijd valt mevrouw ook in de CVZ regeling als wanbetaler zorgverzekering. Ieder wijst met priemende vinger naar mevrouw. Het is haar schuld dat er niks gebeurd is. Dit beeld valt te draaien en men gaat weer aan de slag. De schuldhulpverlener die met zwangerschapsverlof was gegaan neemt mevrouw weer onder haar hoede.
Mevrouw moet ook nu weer haar woonsituatie aantonen. Dit kan ze niet, en ze moet vervolgens ook plotseling haar tijdelijke woning uit en komt op straat te staan. Omdat de GGD een alleenstaande moeder met minderjarige kinderen niet op straat laat, worden ze in een zorghotel plaatst. Schuldhulpverlening wacht op een vaste woning. Maatschappelijk werk bemiddelt daarin bij dienst wonen, maar die willen eerst een plan van schuldhulpverlening zien. Het blijkt jammer te zijn dat mevrouw niet verslaafd is of drinkt of psychiatrische problemen heeft, want dan zijn er wel allerlei loketten. GGD neemt de zoektocht woning over, maar wacht ook met smart op schuldhulpverlening. Mevrouw wordt daartoe ingeschreven op een postadres zodat de schuldhulpverlening aangevraagd kan worden. Het duurt weer twee maanden en schuldhulpverlening vraagt na navraag hoe het ervoor staat wederom om een kostgeldverklaring voor de woning en nieuwe gegevens inkomen en toeslagen.
Aanzegging kort geding en aansprakelijkstelling bij de manager van de schuldhulpverlener lijkt de zaak eindelijk in beweging te krijgen. De WSNP aanvraag wordt nu wel ingediend en toegekend.